donderdag 29 september 2011

Regen

Eindelijk regen.
Hoopvol luister ik naar de verkoelende druppels.
Een fikse bui, daar snak ik naar.
Zet het door?
Tik, tik, tik.
Dikke druppels sissen de hitte van de tent.
Sneller klinkt het ritme van een verkoelende bui,
plenst in het gras waar een plas blijft staan.
Een groeiende sompige plas.
Hij nadert met sluipende natte vingers
en grijpt het grondzeil.
Snel trek ik het omhoog,
ook er onder lopen de kuiltjes vol.
Onverwacht stroomt het water
als een brede rivier
de tent binnen.
Kolkt en schuimt
vrolijk rond de camping stoelen,
langs de kattenmand met twee angstige poezen.
Ze houden niet van water.
Vlug zet ik de mand met de mauwende dieren op de tafel.
Ik zit op een camping stoel met de benen op een kruk
de poezen te aaien.
De bui drijft eindelijk voorbij.
De zondvloed op het grondzeil stopt.
Ik bekijk de nattigheid, zie dat het één groot voordeel heeft.
Het grondzeil is nog nooit zo schoon geweest.

Schrijven

Deze zomer zijn alle goede voornemens om te schrijven in rook opgegaan.
Ik had al een onderwerp bedacht en enkele aantekeningen gemaakt. Maar ik werd onverwacht op een geniepige manier overvallen door een lange rij vals grijnzende wezens die me dwongen de hele dag te werken. De stofzuiger stond in de hoek hysterisch te grommen en te gillen, de emmer met de zemenlap trilde en stampte driftig op de plank, zelfs de strijkplank schopte met zijn kromme poten tegen de binnenkant van de kastdeur. Het stoomstrijkijzer dat er onder stond floot en siste als een gillende stoomlokomotief.
Ze waren allemaal opgestookt door die vals grijnzende wezzens: de Faken.
Ik kon het niet negeren. Ik moest aan de slag om die beide opjutters de mond te snoeren. Ik poetste, zoog, sopte en kookte, sjouwde door huis en tuin met gereedschap en deed boodschappen in de super.
Na enkele weken voelde ik me als een oververmoeid, leeg sloof, die alleen bewoog met behulp van een aandrijfmotortje.
Langzamerhand besefte ik waarmee ik bezig was. De knop in mijn hoofd ging om.
Ik wilde toch gaan schrijven? Ik pakte mijn schrijfblok, zocht met een mok koffie een plekje in de tuin. De zon kwam en ging en zorgde voor een mooi schouwspel van licht en schaduw.
Ik bekeek de aantekeningen op het papier. Zeeuwse babbelaars, Arnhemse meisjes, bossche bollen en boerenjongens stond er. Waarover wilde ik schrijven, drie maanden geleden?
Flarden van een verhaal kwamen boven drijven, maar ik kreeg geen woord op papier.
O, help, ik was totaal schrijfblut en stijf geblokt.
Ontgoocheld staarde ik uren naar de vogels, de tanende groei en bloei in de tuin. Ik staarde naar het lege papier en de rustende pen.
Toen ging de bel.