zondag 7 maart 2010

Vijftig jaar geleden

Toen ik eenentwintig was, had ik een schoonmoeder die in keukenkastjes neusde.
-Een glas? Nee moeder, dat is het ándere kastje. -Zal ik het eens voor je schoonmaken? -Nee moeder, dat doe ik zelf wel. Maar niet vaak genoeg, zo bleek uit deze en volgende opmerkingen. We hadden geen cent te makken, dus moesten we voor álles dankbaar zijn. Vooral voor het feit, dat ik bij hen in 'mocht' wonen. Máár ik was schuldig, dat moest ik goed begrijpen, want ik had haar zoon verleid. En o heden, ik was nu dus zwanger. Als ze 't gekund had, had ze mij er van beticht dat ik het kind uit de lucht gegrepen had of op z'n minst geknutseld met het zaad van een ander. Nee, er was nog geen pil. Er was periodieke onthouding of condooms. Niet dat mijn schoonouders hun zoon hadden voorgelicht. De mijne ook niet trouwens. Wat opmerkelijk: ouders gaan er dikwijls van uit dat kinderen onmondige wezens zijn. Dat ze nergens verstand van hebben. Maar wél als door een wonder op de hoogte zijn van alle ins en outs van voorbehoeding. Tenslotte kregen wij te horen dat zíj het altijd gedaan hadden met periodieke onthouding, maar ja, toen was het al te laat. Bovendien waren wij daar niet zo van. Met al dat tellen hadden wij juist een zwangerschap veroorzaakt. (Ik ben nooit zo goed in rekenen geweest en hij rekende helemáál niet). En zo zaten wij dus met de gebakken peren. En een, zij het in liefde gebaard, kind van het vrouwelijk geslacht. Toen we met enige moeite een betaalbaar flatje hadden gevonden, verhuisden we met ons geliefde kruimeltje. Wát was ik blij met onze eigen voordeur. Zo nu en dan kwamen ze op bezoek. Het snuffelen was nu wat ingewikkelder, dús gooide ze het over een andere boeg: -Góh, nú ziet hij er keurig uit! (een grijze broek en een donkerblauwe blazer), alsof hij een pop was die zichzelf niet aan kon kleden. Ze keek hém er ook niet bij aan, maar mij. Ook ons interieur werd welwillend bekeken:
-Góh, het ziet er nu toch echt gezellig uit! Als er een wedstrijd bestond voor de leukste studentenhuiskamer, zouden jullie het vást winnen!(Twee beklede autostoeltjes en een bed). Bij mijn niet meteen geslonken buik: -Góh! Ben je weer zwanger? -Nee moeder, we hebben zelf nauwelijks te eten. Dácht ik. En twee jaar later: -moet ze niet eens een broertje of zusje hebben? -Nee moeder, zei ik assertief, -we hebben zelf nauwelijks te eten. Eerst mocht het niet, en nu moest het ineens. De baby kwam pas op MIJN moment. En toen die van mij groot waren, bemoeide ik me met niets, nada, nergens mee. Want ik schaamde me. Plaatsvervangend. Ik schaamde me plaatsvervangend kapot. Na de scheiding was ik van haar af. Wat een rust. Mijn keukenkastjes zijn schoon omdat IK het wil. Of niet.

Alexandra van 't Veer
07/03'10

Geen opmerkingen:

Een reactie posten